The Ink Spots - populaire pioniers

The Ink Spots

Maar weinig vocale groepen in de geschiedenis van de populaire muziek hebben een dermate grote reputatie opgebouwd als The Ink Spots. Dit geweldige kwartet was niet alleen ongelooflijk populair tijdens haar hoogtijdagen, maar wist bovenal ook een weg vrij te maken voor de muzikale emancipatie van zwarte Amerikanen. De nalatenschap van de originele groep leeft nog altijd voort. De oorspronkelijke groep ging uit elkaar in 1954, maar in de decennia die volgden werden meer dan honderd verschillende imitaties opgericht. Alhoewel dit een bewijs is van de enorme invloed van The Ink Spots, kwamen deze latere 'reincarnaties' van de beroemde groep niet in de buurt van de originele kwaliteit. 

 

z 123

 

 1933 - 1935

In Cinicinatti in de Amerikaanse staat Ohio traden rond 1933 de muzikanten Deek Watson, Jerry Daniels en Charlie Fuqua op als een trio genaamd King, Jack and Jester. Deek Watson was een tenor zanger en speelde verdienstelijk gitaar. Ook Daniels en Fuqua waren competente gitaristen, maar hadden respectievelijk een tenor en bariton stem. Dit trio trad regelmatig op op de lokale radiozenders, met enig succes.Toen een jaar later baszanger Hoppy Jones zich bij het trio voegde, werd het ensemble een kwartet. In de zomer van 1934 trok het nieuwe kwartet naar New York, op zoek naar nieuwe muzikale mogelijkheden. Aldaar konden zij als optreden dienen in een concert van orkestleider Tiny Brandshaw in het Apollo Theatre. Rond deze tijd veranderden de mannen hun naam naar The Four Ink Spots. Er doen vele verhalen de ronde over de oorsprong van deze naam. Toch is nooit helemaal duidelijk geworden hoe deze naam precies is gekozen. 

Rond oktober 1934 maakt het kwartet een korte film getiteld What a business. Deze film lijkt verloren te zijn gegaan, aangezien er tot op de dag van vandaag geen exemplaren zijn gevonden. Ondertussen treden de muzikanten op in prestigieuze gelegenheden als de Waldorf-Astoria, the Apollo, the Roxy and the Savoy Ballroom in New York. In de winter van 1934 was de populariteit van The Four Ink Spots dusdanig gegroeid dat het kwartet naar Engeland vertrok. Daar gaven zij een succesvolle tournee met orkestleider Jack Hylton. Samen met een ander vocal ensemble, The Three Gaylords, weten The Ink Spots een belangrijke plek in de tournee te veroveren. In Groot-Brittannië treden The Spots ook op voor de BBC microfoon. 

 

z 133

 

1935 - 1938

Na hun terugkomst in Amerika nemen The Four Ink Spots op 4 januari 1935 in New York voor de RCA Victor platenmaatschappij hun eerste liedjes op. Deze nummers zijn: ''Swingin' on the strings'' en ''Your Feet's too big''. In maart nemen ze de liederen ''(Mama) Don't 'llow no swingin' in here'' en ''Swing, Gate, Swing'' op voor hetzelfde label. Uit deze opnames (en wat bewaarde radio transcripties) blijkt ook dat The Four Ink Spots in hun vroege jaren voornamelijk Swing en Jump liedjes speelden. Dit was een groot contrast met hun latere repertoire. Tijdens de opnamesessies speelde Jerry Daniels een tenor gitaar en ukelele, Deek Watson eveneens een tenor gitaar, Hoppy Jones een cello en Charlie Fuqua bespeelde een gitaar of banjo. 

De groep bleef succesvol. Zij traden onder andere op met Chick Webb en een jonge Ella Fitzgerald in november 1935. Desalniettemin had Jerry Daniels andere verwachtingen van het succes. De tenor zanger vond dat hij niet genoeg verdiende aan de intensieve carrière. Begin 1936 keerde Daniels terug naar Indianapolis. Het vertrek van Daniels leidde ertoe dat manager Moe Gale moest zoeken naar een vervanger. Hij vond deze vervanger in de gedaante van Bill Kenny. Gale zou de jonge zanger voor het eerst hebben opgemerkt toen hij won in een talentenjacht in de Savoy Ballroom. Bill Kenny had een interessant, hoog stemgeluid, maar bespeelde geen instrument en kon niet dansen. In het begin zou de verandering binnen de groep ongetwijfeld moeilijk gevallen moeten zijn. Kenny was niet gewend aan de snelle Swing stijl van de overige leden, maar niettemin bleef de groep met deze muziek optreden. 

In mei 1936 stappen The Four Ink Spots, met Bill Kenny als nieuwe zanger, over naar de Decca platenmaatschappij. Op 12 mei 1936 nemen ze de liedjes ''Your Feet's too big'' en '''T Ain't Noboby's Biz-ness if I do'' op. In juni volgt een tweede opnamesessie, die ditmaal vier nummers voortbrengt. ''Stompin' at the Savoy'', ''Old Joe's hittin' the Jug'', ''Keep Away from my Doorstep'' en ''Christopher Columbus''.  Zo kwamen er in 1937 nog een paar sessies, die alle vooral swingende liedjes produceren. 

Op 6 november 1936 schreven The Four Ink Spots geschiedenis: zij waren de allereerste Afro-Amerikaanse musici die op televisie verschenen. Vanaf de top van de Empire State Building in New York werd een 40 minuten durende televisie uitzending uitgezonden voor journalisten. In dit experiment nam ook de beroemde zangeres Hildegarde deel. 

Bill Kenny was meer een sentimentele zanger dan een jazz muzikant. Zijn invloed werd langzaam maar zeker duidelijk: op 19 mei 1938 staan The Four Ink Spots weer in de studio voor Decca. Billy Kenny zingt tijdens deze sessie zijn eerste ballad, getiteld ''I wish you the best of Everything''. Het zou de allereerste zogeheten ballad worden waarmee The Ink Spots in de volgende jaren veel furore zouden maken. ''I wish you the best of Everything'' was tevens het allereerste opgenomen nummer waarin Bill Kenny een solo zong. Er was een nieuw 'geluid' geboren, want de gitarist speelde een intro die kenmerkend zou worden voor alle platen van The Ink Spots. Het lied was geen commercieel succes, maar het was een belangrijke mijlpaal. 

Zo rond 1938 introduceerde Bill Kenny een nieuwe stijl, die hij ''Top & Bottom'' noemde. Dit hield in dat Bill Kenny het refrein zong en bas Hoppy Jones daarna een refrein sprak (in plaats van zingen). Tot ver in de veertiger jaren bleven The Ink Spots deze stijl gebruiken voor hun ballads. In de plaatopnames en radioshows van dat jaar kwam dit format voor het eerst tevoorschijn. 

 

 

 1938 -1940

In november 1938 werd de pianist Robert ''Bob'' Benson ingehuurd om The Ink Spots bij te staan met pianobegeleiding. Het geluid van de piano bleek een prachtige aanvulling op de ballads te zijn. The Ink Spots hadden een grote populariteit vergaard en een mooie schare fans opgebouwd. Toch waren zij nog nooit op de hitlijsten terechtgekomen en hun plaatsuccessen waren tamelijk klein. Dit veranderde begin 1939. De jonge componist Jack Lawrence schreef enkele maanden daarvoor het gevoelige lied ''If I Didn't Care''. Naar verluid was het advies van Lawrences vrienden dat hij het liedje beter in de prullenbak kon gooien. Desalniettemin bleef Jack Lawrence positief. Hij leverde het af bij Decca en aldaar besloten de hoge heren dat The Ink Spots dit lied konden opnemen. Op 12 januari 1939 stonden The Spots in de studio om ''If I Didn't Care'' op de grammofoonplaat te zetten. 

''If I Didn't Care'' werd een ongelooflijk groot succes. Voor enkele weken stond het lied op de # 2 positie van de Amerikaanse hitlijsten. Uiteindelijk werden 19 miljoen platen van het lied verkocht. Tot op heden is de opname van The Ink Spots de op tien na best verkochte opname allertijden. Naast het feit dat dit grote succeslied een echte doorbraak betekende voor The Ink Spots, betekende het ook veel op andere gebieden. Zo werd het kwartet plotseling ook heel populair onder blanke luisteraars. Voorheen waren The Ink Spots eigenlijk alleen bekend in Afro-Amerikaanse kringen. Bill Kenny's stijl bleek enorm aan te slaan bij de preutse blanke Amerikaan; de revolutionaire Swing liedjes die de groep eerst liet horen werden vervangen door de beproefde ballads gezongen door Kenny. The Ink Spots waren intussen niet meer weg te denken uit de Amerikaanse populaire muziek. In hetzelfde jaar 1939 scoorden de muzikanten maar liefst nog vijf grote hitnoteringen: ''Address Unknown'' (een # 1 hit), ''My Prayer'', ''Bless You'', ''Memories of You'' en ''I'm Gettin' Sentimental over You''

 

z 134

 

 1940 - 1951

In juni 1940 vertrok Bob Benson als begeleidend pianist. Hij werd vervangen door Ace Harris. Deze bezetting (Bill Kenny, Deek Watson, Charlie Fuqua, Hoppy Jones en Ace Harris) hield het vol tot 1942. Tijdens deze periode nam de groep grote en beroemde successen op zoals ''Maybe'' en ''We Three''. Ook traden The Ink Spots op in de film The Great American Broadcast, met Alice Faye en John Payne. Begin 1942 vervangt Bill Doggett Ace Harris als pianist. In oktober 1943, in het midden van de Tweede Wereldoorlog, werd bariton en gitarist Charlie Fuqua opgeroepen voor dienst in het leger. Bernie Mackey wordt aangewezen als vervanger. Ongeveer een jaar later vertrekt ook Deek Watson uit de groep na interne ruzie met Bill Kenny. Deek Watson zou later The Brown Dots oprichten. Deek Watson werd vervagen door Billy Bowen. 

In oktober 1944 overleed de baszanger Hoppy Jones na een hartaanval. The Ink Spots verloren hiermee een belangrijk lid. Uiteindelijk werd deze grote leegte opgevuld door de tweelingbroer van Bill Kenny, Herb Kenny. 

Vanaf 1946 tot 1951 bestonden The Ink Spots, na vele veranderingen, uit Bill Kenny, Herb Kenny, Billy Bowen en Charlie Fuqua. Intussen bleven de plaatsuccessen gewoon doorgaan. Vlak voor de dood van Hoppy Jones hadden The Ink Spots samen met Ella Fitzgerald de twee liedjes ''Into Each Life some Rain must fall'' en ''I'm making Believe'' opgenomen. Deze twee nummers zouden allebei de # 1 positie verkrijgen op de Amerikaanse hitlijsten. Andere grote hits uit de late jaren '40 waren: ''The Gypsy'' en ''To Each his Own''.  In deze jaren traden The Ink Spots vele malen op in verschillende televisie shows, zoals die van Ed Sullivan, Steve Allen en Milton Berle. 

In 1951 werd Herb Kenny vervangen door bas zanger Adriel McDonald. Rond deze tijd waren de hoogtijdagen wel voorbij. De smaak van het algemene publiek veranderde. Rond 1952 verliet Charlie Fuqua The Ink Spots. Een bittere juridische strijd tussen Bill Kenny en Fuqua volgde. Charlie Fuqua wilde verdergaan met een eigen groep onder de naam The Ink Spots, maar Kenny stak hier een stokje voor. Uiteindelijk werd door de rechter besloten dat enkel Kenny de originele naam mocht voeren. Fuqua negeerde dit en noemde zijn groep de 'Originele' Ink Spots.

In juli 1954 besloot Bill Kenny, na enkele jaren van weinig commercieel succes, The Ink Spots op te doeken. Het laatste optreden van The Ink Spots vond plaats in de Bolero Bar in Wildwood, New Jersey. 

Daar houdt de eigenlijke geschiedenis van The Ink Spots op, maar het verhaal is toch nog niet af. Nadat de 'echte' Ink Spots gestopt waren, kwamen vanaf 1954 steeds meer platen in de omloop van imitaties. Sommige van deze ensembles bestonden uit één van de originele leden, maar vaak was er helemaal geen sprake van enige relatie met de oorspronkelijke groep. Pas in 1967 werd een duidelijk juridische uitspraak gedaan met betrekking tot het gebruik van de naam The Ink Spots. De rechter Emmett C. Chaote besloot dat, aangezien zovelen de naam hadden gebruikt, het tot publiek domein zou worden gerekend. 

 Rock and Roll Hall of Fame

In 1989 werden The Ink Spots (Bill Kenny, Hoppy Jones, Charlie Fuqua en Deek Watson) toegevoegd aan de Rock and Roll Hall of Fame en in 1999 aan de Vocal Group Hall of Fame. De muziek van The Ink Spots, gemaakt in de late dertiger en vroege veertiger jaren, leeft voort. Ironisch genoeg in grotere mate dan andere muzikale tijdsgenoten. Waarschijnlijk valt dit te verklaren aan het feit dat veel muziek van The Ink Spots is gebruikt als soundtrack voor videospellen als Fallout en Mafia. Ook is in het verleden muziek van The Ink Spots gebruikt voor cartoons zoals The Simpsons. Mede hierdoor is de groep enigszins bekend onder de huidige generaties, zo'n 70 jaar na de hoogtijdagen van The Ink Spots. Men kan dit ook zien als belangrijk bewijs dat goede muziek werkelijk tijdloos is. 

Back to Top