Jacobs, Eduard

Eduard (Ezechiël) Jacobs (2 april 1868 – 6 december 1914) ,wordt geboren in een joodse artiestenfamilie.

Hij verliest al op jonge leeftijd zijn zusje en zijn vader. Groeit op in armoede, gaat aan het werk in de Amsterdamse diamantindustrie en ontwikkelt zijn artistieke kant in zijn 04050501(spaarzame) vrije tijd.

Op 22 jarige leeftijd vertrekt Eduard naar Parijs om daar als beroepsmuzikant aan de kost te komen.

In De Weergever magazine, jaargang 4, nummer 5 wijdden wij een artikel aan Eduard Jacobs, waarbij op affiches en foto’s de schrijfwijze (en handtekening) een andere schrijfwijze laat zien.

In de latere jaren van zijn carrière afficheert hij zich als Edouard Jacobs – wat verwarring in de hand zou kunnen werken met zijn tijdgenoot Edouard Jacobs, de Cellist uit Halle (Be) die van 1851 tot 1925 leefde- , foto’s en aankondigingen spreken van Edouard, terwijl in recensies steevast de naam Eduard wordt gebruikt.

Wanneer we de definitie van het begrip “levenslied” hanteren zoals geformuleerd in de Muziek encyclopedie van Beeld en geluid zult u met me eens zijn dat de liedjes van Eduard Jacobs slechts deels voldoen aan die beschrijving:

 

“Het levenslied is een lied waarin zaken uit het dagelijkse leven worden bezongen. De tekst (altijd standaard opgebouwd uit coupletten en refreinen) gaat over de schaduwzijde van het bestaan en heeft bijna altijd een moraal. Het levenslied roept een sentimenteel of melodramatisch gevoel op. Een afgeleide is de smartlap. Met de smartlap wordt een verhaal verteld met een kop en een staart, dat verplicht slecht afloopt. Daarom wordt de smartlap wel aangeduid als zijnde 'vals sentimenteel'.”

 

 

Jacobs volgt namelijk niet strikt de “voorgeschreven structuur” van couplet/refrein en niet ieder nummer is alleen maar kommer en kwel.

Volgens beeld en geluid komt het levenslied tot bloei in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw, de term dateert al uit 1908 en wordt toegeschreven aan J.H Speenhoff en Max Blokzijl.

Maar hoewel Eduard Jacobs als de vader van het Nederlands cabaret geboekstaafd is, is er mijns inziens (redactie) ook duidelijk de basis aanwezig waaruit de (reed bestaande) Nederlandse levensliederen en smartlappen zich verder ontwikkelen

Maatschappijkritisch, humoristisch, betrokken en geëngageerd. Alle ingrediënten waarop de Nederlandse kleinkunst, is gebouwd zijn in overvloed aanwezig evenals de componenten dramatiek en een zeker pathos,zo kenmerkend zijn voor het levenslied. Luister maar eens naar de tekst van “Brief van ouwe Sientje uit het Besjeshuis, of naar de prachtige interpretatie van “Werkmanskind” door Jasperina de Jong van het album dat de documentaireserie “Namen die je nooit vergeet” uit 1967 begeleidde. (Ook aanwezig in de begeleidende video)

Naast de structurele verschillen (couplet / refrein) waar eerder naar verwezen werd, is er nog wel een verschil, met de wijze waarop we het levenslied op dit moment beschouwen, te duiden.

Zo is er naar mijn mening de “hardheid” en het cynisme die Jacobs in sommige teksten aan den dag legt. Waar in de traditionele “smartlap” in Nederland de zanger of zangeres vooral zwelgt in het verdriet dat wordt bezongen, legt Jacobs misstanden bloot en drukt soms ongenadig hard door zonder dat er sprake van vals sentiment is. Zijn misstanden schuren en schrijnen en laten ons datgene zien waarvoor we liever zouden wegkijken.

Ook beperkt hij zich niet tot alleen maar ellende, maar is hij in staat om met een soms vilein gevoel voor humor de zwakten en kleinzieligheden van de mens bloot te leggen.

In het artikel uit De Weergever wordt niet veel verteld over de periode van zijn terugkeer uit Indië tot aan zijn overlijden op 6 december 1914.  

Hieronder volgt dan ook een korte uiteenzetting van een aantal zaken uit dat laatste jaar.

In de laatste week voor zijn vertrek uit Indië treedt Jacobs nog twee keer op.

Op zaterdag 24 januari zal een laatste optreden worden verzorgd, maar wegens succes wordt besloten op vrijdag 30 januari een afscheidsavond te geven.

Op 17-01-1914 Bericht het Bataviaasch nieuwsblad dat Jacobs op 31 januari 1914 zal inschepen op de s.s. Reael op en huiswaarts zal keren. (detail…“De Courant” meldt op 21-02-1914 dat hij met het schip de Wilis van het Rotterdamse Lloyd op 15 februari te Port-Saïd arriveerde…wie had er gelijk?)

Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië doet op 17 februari verslag van het afscheid van Jacobs en is niet mild in haar oordeel (al is het uit tweede hand).

We lezen het volgende:

“In een correspondentie aan het Bat. Nwsbl. Uit Padang Lezen wij over dezen “vertolker van het levenslied”; Zooals is u reeds meldde, zou de heer Jacobs op zijne doorreis naar Nederland te Padang een “liederen-avond geven”. Nu, dat hebben we gehad op den 4den Januari j.l. en op den 30en dier maand nòg eens, en wel in de sociëteit “De Eendracht”

Van de in uitzicht gestelde “humor” was niet veel te bespeuren, tenzij van een erg goedkoope en laag-bij-den grondsche, en wat de beloofde “satyre” betreft was het al even……dun.

Sommige voordrachten waren op het kantje af van schuinheid, ook wel eens ver over dat kantje hee, en dat alles “gezegd” op de platte manier, den Hollander eigen.

Geen aasje van geestigheid, van spirit, van witz, waarmede buitenlanders over gewaagde passages kunnen heenglijden.”

Het artikel wordt afgesloten met :

“Men moet artisten als nu wijlen van Zuijlen en Pisuisse gehoord hebben, om te kunnen beseffen, hoe sterk de ontgoocheling was bij het aanhoren van denheer Jacobs. Doch de gustibus non est disputandem, (over smaak valt niet te twisten, red.) vooral in Indië.”

Later (op 8 april 1914) wordt in De Expres een nuance aangebracht waar bij men de aangeslagen toon van het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië iets probeert te verzachten. In de rubriek Vuurvliegjes treffen we de volgende zinsnede aan: “De redactie gaf deze beoordeling slechts bij wijze van typeering van de Indische pers bij de beoordeling van personen”.

En verderop: “Hier past wel een enkel woord van protest. Het is eenvoudig te mal om den toon van het N.V.D.v.N.I te promoveeren tot den toon van de Indischen pers.”

Kortom geen eenduidige of eensgezinde berichtgeving.

Op 21 maart, na thuiskomst staat een optreden gepland op een kostuumfeest van weekblad de kunst. Samen met o.a Louis Gimberg, Caro van Dommelen, Nap de la Mar, Sophie Davids, Louis Davids, Henriette Davids, Max Tak.

De Sumatra post bericht op 28 maart 1914 dat Jacobs eenmaal thuis met genoegen terugkeek op de periode in Indië en de gastvrijheid aldaar. (men citeert een interview uit de Telegraaf).

Wel wordt in het zelfde artikel nog een kritische noot gekraakt omdat Jacobs vindt dat: “…de artisten die het eerst in de tropen hun kunst ten beste gaven, de baanbrekers, door hun excentriek optreden veel hebben bedorven.”

De relatie (artistiek) tussen Jacobs en Indië lag dus duidelijk moeilijk. Zou dit kunnen worden verklaard door het feit dat de onderwerpen waarover Jacobs sprak en zong te ver van zijn publiek in De Oost afstonden, was men niet gewoon om op een rechtstreekse wijze te worden geconfronteerde met de sociale misstanden en de directe wijze waarop Jacobs de dingen bij de naam noemde (zelfs al een stuk milder dan in zijn beginperiode)?

Het lijkt voor de hand te liggen om deze conclusie te trekken.

Want terwijl in Indië de kritische geluiden als bovenstaand weerklinken, wordt in het Daghblad van Zuid-Holland en s’ Gravenhage van 27 februari 1914, het duo de Canter en Hacé (wie kent ze niet) gewogen en te licht bevonden. Hun optreden kon, zo stelde men, qua niveau niet tippen aan het dat van Jacobs en Speenhoff. Men schrijft: “Zoowel de melodiën als een aantal liedjes herinnerden aan Speenhoff, aan Eduard Jacobs, maar waren meer geschikt voor jeugdig publiek”.

Een duidelijk verschil (ondanks de eerder aangehaalde nuancering in de Expres) in opvatting in culturele waardering van de artiesten tussen de koninkrijksgebieden.

Bij zijn overlijden op 6 december 1914 bericht de Courant in de editie van de 7e , dat Jacobs na een korstondige ziekte is overleden. Na de thuiskomst van de tournee in Indië opbaart zich een aandoening aan hart en nieren, welke hem “juist nu hij de materieele lauweren zou plukken…..ten grave sleept”. Er wordt wel een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de Jacobs uit de Quellijnstraat en de meer “salonfähige” dichter zanger, die voor een breder publiek zijn progamma’s maakte.

Het volledig artikel is hieronder in een nabewerkte vorm geplaatst.

04050503

 

 

Muziek (Log-in benodigd)

 

Onderstaand  Deel 3 uit de documentaire reeks Namen die je nooit vergeet, die Wim Ibo op 13 september 1968 door de KRO mocht doen uitzenden.

 

 

Bron Youtube. Account John Knap.

 

Jaargang            Nummer            Artikellink         
04 (1982) 5 Artikel

 

 

<terug naar de Index>

 

 

Back to Top